Tussen 2011 en 2015 heb ik een deeltijd-bachelor Wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam gedaan. Op ‘latere leeftijd’ dus, want ik ben in januari dit jaar 60 geworden. Geen onbelangrijk detail, want hoewel ik mijn medestudenten destijds nooit heb kunnen betrappen op spottende opmerkingen of blikken heb ik het zelf altijd lichtelijk gênant gevonden om in hun nabijheid te verkeren. Ik was bang dat ze mij zouden zien als een indringer, iemand die ongevraagd en onder valse voorwendselen mee wilde doen aan hun bruisende studentenleven. Als een man die, geplaagd door een midlifecrisis, krampachtig een deel van zijn verloren jeugd probeert terug te halen.
Hoewel een zeker gevoel van ongemak mij gedurende de studie dus nooit heeft verlaten, hield ik mij voor dat ik vooral veel plezier aan de studie wilde beleven. Dat ik mij ontwikkelde, dat ik mijn intellectuele nieuwsgierigheid kon stillen en dat ik antwoord kon vinden op bepaalde levensvragen (nooit gevonden, trouwens). Maar nu, jaren later, realiseer ik mij dat er meer speelde dan dat. Dat ik inderdaad iets probeerde ‘in te halen’ en dat mijn motivatie misschien wel voor een belangrijk deel werd ingegeven door de gedachte dat mijn leven niet geslaagd zou zijn als ik geen WO-studie zou hebben gedaan. Ik herinner mij daarom nog goed hoe het voelde toen ik na mijn bachelor aan een master begon en die moest afbreken omdat het niet te combineren bleek met een fulltime baan. Ik ervoer het als een nederlaag, als een bevestiging van een kennelijk gebrek aan doorzettingsvermogen en wellicht ook een gebrek aan intellectueel talent. Ik was gewoon niet goed genoeg. Nu restte mij niets meer dan vrede te vinden met mijn plaats op de sociale ladder. Tot hier en niet verder.
Statusangst
De troost voor mijn falen die ik van familie, vrienden en collega’s ontving was er vooral op gericht het belang van een master-diploma te relativeren. Ik moest het mij niet zo aantrekken, ik had toch een mooie baan, fijn gezin en een goed inkomen? Bovendien, wat stelt dat nu eigenlijk voor, zo’n universitaire opleiding? Er waren toch veel belangrijker zaken om je druk om te maken? Die relativeringen kwamen overigens vooral van vrienden en bekenden die al in het bezit waren een master-diploma. Die hadden dus makkelijk praten en onderstreepten daarmee tevens de uitspraak van mijn moeder die van mening is dat ‘mensen die zeggen dat geld niet gelukkig maakt, er doorgaans voldoende van hebben’. Nee, een WO-studie garandeert niet alles, maar je kan het toch maar beter op zak hebben.
Je zou nu, achteraf, kunnen stellen dat ik met mijn keuze om filosofie te gaan studeren gedreven werd door statusangst, een begrip dat gemunt is door de Britse filosoof Alain de Botton en dat hij definieert als ‘de kwellende gedachte, waarvan de funeste invloed zich over grote delen van ons leven kan uitbreiden, dat we mogelijk niet in staat zijn te voldoen aan het succesideaal zoals geformuleerd door onze samenleving en dat we dientengevolge het risico lopen gespeend te blijven van waardigheid en respect; de angst we ons op een te lage sport van de maatschappelijke ladder bevinden of op het punt staan nog dieper te zinken’.
Tirannie van verdienste
Volgens de Botton lijden we allemaal aan een zekere statusangst en dat heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat we in een meritocratische samenleving leven. In een meritocratie wordt de plaats van elk individu op de sociale ladder als rechtvaardig gezien als die plek het gevolg is van een combinatie van talent en doorzettingsvermogen. Omdat je van individuen niet kan verwachten dat ze méér (maar ook niet minder) doen dan wat hun natuurlijke vermogens hen toestaan is een perfecte meritocratie altijd eerlijk en sociaal rechtvaardig. Iedereen zit op de plek waar hij of zij ook behoort te zitten.
In de meeste westerse democratieën zijn er maar weinigen die een meritocratie afwijzen omdat het enige alternatief lijkt voor een samenleving waarin maatschappelijke posities worden bepaald door geboorte of afkomst. In Nederland vinden partijen van rechts tot links, ondanks alle tegenstellingen, elkaar in de overtuiging dat je maatschappelijke positie moet afhangen van je ambitie en inzet en dat afkomst, etniciteit en andere sociaaleconomische factoren niemand op achterstand mag zetten of een voorsprong mag geven. In het politieke debat spitst de discussie zich voornamelijk toe op de vraag in hoeverre dat gelijke speelveld inmiddels is bereikt. Aan de rechterkant stellen liberalen dat onze samenleving iedereen voldoende inmiddels voldoende kansen biedt. Links ziet dat doorgaans anders en wijst er op er dat bepaalde instituties zoals het onderwijs en de arbeidsmarkt voor veel groepen (vrouwen, laagopgeleiden, mensen met een migratie-achtergrond, fysiek of geestelijk beperkten) nog teveel belemmeringen opwerpt en kansengelijkheid nog helemaal niet bereikt is. Met betrekking tot mijn voortijdig afgebroken master zouden liberalen dus stellen dat er twee redenen kunnen zijn waarom ik mijn doel niet heb behaald. Ik heb óf te weinig talent, óf ik heb niet hard genoeg gewerkt. In beide gevallen is het volkomen terecht dat ik nu zonder master-diploma verder moet. Linkse partijen zouden wellicht willen uitzoeken waarom ik niet eerder aan de studie ben begonnen en zullen de oorzaak zoeken in institutionele tekortkomingen, sociaaleconomische omstandigheden of een ‘moeilijke jeugd’.
In zijn boek Tirannie van Verdienste dat in 2019 in een Nederlandse vertaling uitkwam heeft de Amerikaanse filosoof Michael J. Sandel stevige kritiek op het meritocratische ideaal als het beste middel om tot sociale rechtvaardigheid te komen. Sandel is het met de meeste linkse partijen eens dat het meritocratische ideaal in veel landen nog lang niet is bereikt. Diverse onderzoeken hebben aangetoond dat maatschappelijke posities nog altijd sterk bepaald door het opleidings- en inkomensniveau van de ouders, etniciteit etc.
Maar afgezien daarvan, zo stelt Sandel, kan je je afvragen hoe ‘eerlijk’ een perfecte meritocratie eigenlijk is. Mensen worden geboren met verschillende talenten en vermogens. En zij die niet of in mindere mate beschikken over de gevraagde vermogens hebben gewoon pech, terwijl de anderen die daar wel over beschikken geluk hebben. Je kan in dat geval moeilijk volhouden dat iemand die wordt geboren met een IQ van 120 dat ‘verdiend’ heeft. Net zo min als dat het iemand valt aan te rekenen dat diens IQ niet hoger komt dan 80.
Hoogmoed
Desalniettemin leven de mensen die ‘het gemaakt’ hebben in de overtuiging dat maatschappelijk succes volledig valt toe te schrijven aan hun eigen talenten en doorzettingsvermogen. Ze vergeten dat ze in de meeste gevallen gewoon geluk gehad hebben: het ‘juiste’ gezin, het goede inkomen en de hoge opleiding van hun ouders. Ze behoren tot de ‘winnaars’ en zo zien ze het ook. Ze hebben meegedraaid in een systeem dat ‘de besten’ doet bovendrijven en daarmee hebben ze hun positie volledig ‘verdiend’, zo denken ze.
Voor de ‘verliezers’ geldt het omgekeerde. Zij geloven ook dikwijls zelf dat hun wankele sociale positie het gevolg is van eigen falen: te weinig ‘talent’ en te weinig doorzettingsvermogen. Ook zij vergeten dat ze in de meeste gevallen gewoon pech hebben gehad.
Het tirannieke van de meritocratie is bestaat volgens Sandel niet alleen uit beelden die de winnaars en verliezers van zichzelf hebben. Minstens zo belangrijk is dat het bij de winnaars leidt tot een zekere hoogmoed en minachting richting de minder fortuinlijken; de spreekwoordelijke ‘deplorables’ van Hillary Clinton. Die hoogmoed is inherent aan maatschappelijk succes, zo stelt Sandel. De maatschappelijk geslaagden menen aan hun positie ook het argument te mogen ontlenen om de onfortuinlijken hun lot te verwijten. Die hebben immers de kansen die de samenleving hen biedt laten lopen.
Overigens kleeft aan die hoogmoed ook een zekere statusangst. Zoals de Botton stelt is statusangst niet alleen de wil om via maatschappelijk succes een bepaalde erkenning te krijgen, maar is de vrees om die status te verliezen minstens even sterk. De hoogmoed van de maatschappelijk geslaagden vertaalt zich dan niet alleen in minachting, maar ook in een bepaalde vorm van agressie richting de minder succesvolle groepen in onze samenleving. Armoede, werkloosheid en andere problemen worden niet alleen gezien als objectief vast te stellen maatschappelijke feiten, maar ook in morele zin veroordeeld. Armoede is ‘onbeschaafd’ en werkloosheid ‘onbehoorlijk’.
De Amerikaanse psycholoog Paul Piff[1] heeft mooi laten zien hoe dat werkt. Hij liet de deelnemers aan een experiment het spel Monopoly spelen, waarbij een deel van de spelers al bij het begin van spel bepaalde voordelen meekreeg. Ze mochten met twee dobbelstenen gooien terwijl andere spelers slechts één dobbelsteen kregen. Bovendien kregen de bevoorrechtte spelers ook meer startgeld. Vanzelfsprekend verliep het spel voor deze spelers die voorsprong hadden aanzienlijk beter dan bij de medespelers die dat niet hadden. Hoewel de winnaars zich aanvankelijk wel bewust waren van hun voorsprong vergaten ze dat als snel en begonnen op te scheppen over hun kwaliteiten als slimme en doortastende speler. Maar ze begonnen ook hun medespelers die minder ver kwamen in het spel te kleineren door ze te plagen of de les te lezen wanneer ze in hun ogen een onverstandige beslissing namen.
Sandel stelt in zijn boek dat die gevoelde minachting en miskenning onder de verliezers de belangrijkste verklaring is voor de verkiezingsoverwinning van Donald Trump in 2016 en de uitkomst van het Brexit-referendum in dat zelfde jaar. Wellicht beseften de verliezers heel goed dat ze van Trump, of het verlaten van de EU, in sociaaleconomisch opzicht geen verbetering hoefden te verwachten. Maar daar was het hen ook niet om te doen. Wat ze wilden was dat ze weer gezien en serieus genomen zouden worden en niet langer weggezet als de ‘deplorables’ van Hillary Clinton.
Klassen
Sandel laat in zijn boek zien dat de reactie op alle ressentiment en frustratie onder de verliezers niet leidt tot een het zoeken naar een alternatief voor het meritocratische systeem, maar dat er juist binnen dat model naar oplossingen wordt gezocht. En die oplossing is: onderwijs. Dat is dé ladder die sociale mobiliteit mogelijk maakt. Maatschappelijke posities hangen sterk samen met opleidingsniveau en hoe hoger men opgeleid is, hoe groter de kans dat men uiteindelijk ook tot de winnaars gaat behoren. Zowel in de VS, maar ook in Europa is de toestroom naar het hoger onderwijs de laatste decennia met tientallen procenten gestegen. En dat is zonder meer positief te noemen als je bedenkt dat het nog niet zo lang geleden ondenkbaar was dat iemand uit een arbeidersgezin een universitaire studie zou kunnen doen.
Ouders van nu doen er alles aan om hun kinderen zo ver mogelijk te laten komen en iedereen die de HUMAN-serie Klassen heeft gezien weet wat dat betekent. In de serie zitten hoogopgeleide ouders hun kinderen voortdurend achter de broek, is de Cito-toets een moment die een toekomst kan maken en breken en loopt de wethouder van onderwijs van Amsterdam zich het vuur uit de sloffen om voor een ‘gelijk speelveld’ te zorgen, want, zo redeneert zij, geen enkel kind mag in haar kansen op sociale mobiliteit gehinderd worden door sociale of financiële omstandigheden.
Je kan hoofdschuddend kijken naar de pogingen van al die ouders die hun kinderen zo voortdrijven, maar ze hebben natuurlijk wel een punt. Zij begrijpen heel goed hoe het systeem werkt. Wat zij voor hun kinderen willen is meer dan alleen de zekerheid van een goed inkomen, het gaat ook om status. Hoe hoger iemand klimt op de ladder, hoe meer hij of zij kan laten zien ‘geslaagd’ te zijn en daarmee het respect en de waardering verdient dat daar mee samenhangt.
Een meritocratisch systeem leidt tot een sociale stratificatie die verticaal georganiseerd is. We blijven immers spreken van ‘hoger’ en ‘lager’. Wie ‘alleen maar’ MBO heeft, kan niet ontsnappen aan het gevoel dat HBO of WO ‘hoger’ is, en dus ‘beter’. Want alle respect ten spijt die vanuit de bevolking de verzorgenden en verplegenden (waarvan de meesten alleen MBO hebben) tijdens de coronacrisis ook ten deel is gevallen: niemand van die bewonderaars zou met deze groep willen ruilen wetende dat de sociale status van deze groep een stuk lager ligt dan dat iemand die een WO-studie heeft afgerond en zich econoom, bedrijfskundige of zelfs filosoof mag noemen.
‘Hoger’ is niet ‘beter’.
Het is lastig om te ontsnappen aan deze tirannie van de verdienste. Het zit diep in het DNA van onze samenleving en een echt alternatief lijkt er ook niet te zijn als je niet wil terugvallen op een feodale samenleving waarin elke vorm van sociale stijging (of daling) bij voorbaat is uitgesloten.
Een begin zou zijn om afscheid te nemen van veronderstelling dat dat ‘hoger’ ook ‘beter’ is. Joris Luyendijk stelde onlangs in zijn boek De zeven vinkjes voor om voortaan HBO en WO-onderwijs ‘theoretisch’ onderwijs te noemen en het MBO-onderwijs ‘praktisch’, al erkende hij onmiddellijk dat dit niet direct het verschil zal maken. Maar het laat wel zien dat het wat hem betreft zaak is om eens af te stappen van de neiging om de waarde van mensen steeds af te meten in een verticale rangorde.
Dat de samenleving meer behoefte heeft aan goed opgeleide docenten, verpleegkundigen en technici dan aan juristen die bedrijven helpen om belasting te ontwijken is ook voor Sandel een belangrijk argument om te stellen dat de waardering (zowel financieel als sociaal) van een bepaald beroep niet zou moeten samenhangen met het niveau van de opleiding, maar met de maatschappelijke waarde die aan het beroep kan worden verbonden. In dat geval zou een door de coronacrisis voortgekomen lijst van ‘cruciale functies’ een aan aardig begin zijn, al is het wel opvallend dat de salarissen van deze functies doorgaans lager lijken te worden naarmate hun ‘maatschappelijk toegevoegde waarde’ hoger wordt. Een fulltime werkende verpleegkundige in de thuiszorg moet het doen met maximaal €2500,- bruto per maand[2] en een IC-verpleegkundige (één van de ‘helden’ die zich tijdens de coronacrisis zich een slag in de rondte hebben gewerkt) mag rekenen op maximaal €3900,- bruto[3]. Bedragen waarvoor een gemiddelde advocaat op de Zuid-As nog niet eens zijn bed uit zou komen. Daar verdient volgens het zakenblad Quote een eerstejaars advocaat-stagiair (!) al gauw zo’n €4400,- bruto per maand[4].
Hiërarchie van aanzien.
Ook het hoger onderwijs zelf zou eens naar zichzelf kunnen kijken. Wie, zoals ik, dagelijks met studenten werkt krijgt regelmatig de indruk dat veel studenten hun studie vooral zien als een middel om hogerop te komen. Zij zijn zich sterk bewust van de sociale ladder die het hoger onderwijs hen biedt. Dat leidt er toe dat de inhoud van de studie dan van minder belang lijkt dan de toekomstige maatschappelijke positie die er mee verworven kan worden.
En het leidt tot een obsessie met cijfers. Toetsen zijn geen middel meer om vast te stellen wat je als student geleerd hebt, maar obstakels die moeten worden geslecht op weg naar het felbegeerde diploma. Het onderwijs verwordt tot een hordenloop en zoals bij elke wedstrijd levert dat winnaars en verliezers op. Een sportwedstrijd doe je echter doorgaans voor de lol, maar voor veel studenten is dat plezier er wat de studie betreft er al snel af. De prestatiedruk, zo blijkt uit onderzoek, is één van de belangrijkste oorzaken van gevoelens van depressie en neerslachtigheid onder jongvolwassenen[5].
Alle retoriek rond ‘persoonlijke ontwikkeling’ en ‘ontplooien van talent’ ten spijt is het hoger onderwijs in de kern een keiharde sorteermachine, die zoals Sandel stelt, een ‘hierarchie van aanzien’ creëert. De winnaars, zij die binnen de gestelde tijd hun diploma en een fraaie baan weten binnen te slepen, geloven dat ze dat helemaal op eigen kracht hebben gedaan. Dat is althans de impliciete boodschap die ze meekrijgen. De verliezers, zij die NIET in de zaal zitten tijdens de diplomering, moeten hun hele leven opboksen tegen het gevoel dat ze hebben gefaald. Om aan dit aspect van de tirannie van verdienste te ontsnappen en tevens de voortdurende statusangst te kunnen overwinnen moeten we eens goed nadenken over wat we nu eigenlijk met het hoger onderwijs willen en hoe we dat zouden moeten inrichten.
[1] https://reasonandmeaning.com/2021/10/24/the-monopoly-experiment-wealthy-people-are-more-selfish/
[2] https://www.nationaleberoepengids.nl/salaris/thuiszorgmedewerker
[3] https://www.werkzoeken.nl/salaris/ic-verpleegkundige/
[4] https://www.quotenet.nl/zakelijk/zuidas/a32156777/advocatie-advocaten-freshfields-de-brauw-blackstone-westbroek-houthoff-clifford-chance/
[5] https://www.intermediair.nl/werk-privebalans/werkdruk/jongvolwassenen-dreigen-onderdoor-te-gaan-aan-prestatiedruk?referrer=https%3A%2F%2Fduckduckgo.com%2F