Wat is onderzoek in het HBO? In alle vrijheid als academicus kennis ontwikkelen door onderzoek uit te voeren dat voldoet aan universitaire normen? Om het resultaat vervolgens te publiceren in academische tijdschriften? Een dissertatie te schrijven die spoort met de regels van promoveren? Of is het onderzoek doen dat dienstbaar is aan de eigen aard van waartoe het hoger beroepsonderwijs opleidt? Zonder een oordeel te vellen over het academische perspectief is het onvermijdelijk op zijn minst een HBO-perspectief op onderzoek te bepalen dat niet een afgeleide is van het academische. Dat vergt een discussie waarin het vloeken in de academische kerk is toegestaan en zelfs wordt aangemoedigd.
De beroepsbeoefening ontwikkelt dusdanig dat –op zijn minst—vier vormen van HBO-relevant onderzoek cruciaal zijn geworden. De eerste is het onderzoek naar de omstandigheden waaronder een beroep wordt uitgeoefend. De positie van de hogere beroepsbeoefenaar is er niet meer een van de monopolist in specialistische kennis. Alleen al de vraag op welke manier de beroepsbeoefenaar zich positioneert in een netwerk waarin belanghebbenden niet alleen prominent aanwezig zijn maar ook een relevant perspectief voor het voetlicht brengen levert onderzoeksvragen op. Dat zou in HBO kring aanleiding moeten zijn voor een eigen onderzoeksprogramma.
Tweede aspect van HBO-onderzoek is het ontwikkelen van een eigentijds instrumentarium. Dat geldt alleen al methoden en technieken van onderzoek. Een beroepsbeoefenaar onderzoekt op een andere manier dan een academicus. De motieven voor onderzoeken hebben een eigen aard. Die hangen bijvoorbeeld samen met het ontwerpen van lokaal relevante interventies. In toenemende mate zijn lokale arrangementen geënt op globale belangen. Energie transitie is een goed voorbeeld. Een academisch perspectief hierop geeft toegang tot een samenstel van ontwerp specificaties. Die moeten door professionals relevant worden gemaakt voor lokale toepassing. Dat vergt een goed onderzocht professioneel zicht op de toepassingsomgeving.
Ten derde is er het praktijkgericht onderzoek dat de ontwikkeling van de verschillende terreinen van beroepsbeoefening voedt. Een integraal veiligheidskundige bijvoorbeeld komt er niet op basis van academische inzichten alleen. Academische generalisaties kunnen een beeld geven van trends, de integraal veiligheidskundige dient steeds vaker in een specifieke omgeving –in een buurt, op de werkvloer, in een organisatie met specifieke eisen—tot een passend arrangement van veiligheidskundige interventies te komen. Hoe je een dergelijk arrangement ontwerpt is nadrukkelijk een aspect van beroepsbeoefening dat zich binnen kennisinstituten gericht op de beroepsbeoefening moet ontwikkelen.
Ten vierde –en als uitvloeisel van het voorafgaande- is er ontwerpgericht onderzoek nodig. De beroepsbeoefenaar maakt dingen waarvan de relevantie niet steeds wordt gebaseerd op de validiteit van voorafgaande veronderstellingen. In hoeverre interventies een bijdrage zijn aan het bijeenbrengen van droom en daad staat voorop. Het rechtvaardigen van interventies in deze professionele context vergt net als in academisch onderzoek nauwgezetheid. Dat is dan wel een andere nauwgezetheid. Ook hier doen zich eigen onderzoeksvragen voor.
Belangrijker nog dan het opsommen van aspecten van HBO-onderzoek is het vast te stellen dat met de ontwikkeling van de hogere beroepsbeoefening het moment is gekomen onderzoek als aspect van die beroepsbeoefening niet op de eerste plaats te baseren op het academische. HBO-onderzoek is iets op zich, en pas wanneer dat iets goed is omschreven kan een gerechtvaardigd beroep worden gedaan op andere vormen van onderzoek.
Dan wordt ook duidelijk dat naast het academische perspectief voor de beroepsbeoefenaar bijvoorbeeld ook het artistieke onderzoeksperspectief relevant is. De manier waarop ontwerpers onderzoeken is relevant voor de integraal veiligheidskundige, de civiel ingenieur, de accountant, de verpleegkundige, de politieagent, de social worker.
In de bachelor-master structuur is in de zogenaamde Dublin descriptoren vastgelegd dat de bachelor zijn handelen baseert op inzichten die door masters bijeen zijn gebracht. Inmiddels is het ook andersom. Er is geen sprake van een functionele kennis-hiërarchie maar van een functioneel verschil in perspectieven. Waar het bachelor- en het mastersperspectief samenkomen kunnen doeltreffende interventies worden ontworpen.
Ten slotte nog een opsteker. HBO-onderzoek kan worden gebaseerd op een rijke academische traditie voor wat betreft het onderscheiden van verschillende soorten kennis. De befaamde Amerikaanse filosoof Hilary Putnam gaf op Harvard een cursus non-scientific knowledge. Hij introduceerde en besprak onder meer religie en kunst als bronnen van te valideren inzichten. In dat verband een citaat van John Dewey:
“Nowadays we have a messy conjunction of notions that are consistent neither with one another nor with the tenor of our actual life. Knowledge is still regarded by most thinkers as direct grasp of ultimate reality, although the practice of knowing has been assimilated to the procedure of the useful arts;-involving, that is to say, doing that manipulates and arranges natural energies. Again while science is said to lay hold of reality, yet “art” instead of being assigned a lower rank is equally esteemed and honored.” (in: Experience and Nature – 1929)
Het is vooral die ‘the tenor of our actual life’ waarmee de beroepsbeoefenaar wordt geconfronteerd en waarin hij of zij van waarde is. Het is ook het menselijke in het handelen dat ertoe doet als het om het aangaan van actuele uitdagingen gaat. Gaat het uiteindelijk niet vooral om ‘doing that manipulates and arranges natural energies’? Dat vraagt om een hogere beroepsbeoefenaar die zich weliswaar laat informeren door academici maar die dat doet vanuit een eigen, geëngageerd perspectief. Dat engagement vergt veel meer dan onderzoek tegen de achtergrond van een strikt onderscheid tussen object en subject, en een positivistische opvatting rond de vraag wat waar is. In die zin is het zijn van beroepsbeoefenaar uitdagender dan het zijn van academicus.
Ik herken in je blog het appel van het pragmatisme om niet zozeer te zoeken naar wat ‘objectief waar’ is, maar naar ‘wat werkt’ (‘waar is wat werkt’). Zo’n praktische validiteit is een hele uitdaging, maar of het ook uitdagender is dan wat academici doen?
LikeLike
In ieder geval neemt het positivistische instrumentarium een flink stuk uitdaging weg. Ook het experimenteel hier en daar opheffen van het onderscheid object-subject is een forse uitdaging extra. Maar het is vooral het engagement van de pragmatische professional dat uitdagender is omdat complexiteit dan niet meer kan worden gereduceerd en gesimplificeerd. Het zal moeten worden gedecentraliseerd en dat vult de agenda enorm.
LikeLike