Met ‘de praktijk’ maak je in het hbo geen grappen. Studenten menen we een plezier te doen met gastdocenten en hun praktijkvoorbeelden, opleidingen hangen aan de lippen van werkveldcommissies en als onderzoekers weten we niet beter dat we geen schijn van subsidiekans maken wanneer we onze vraagarticulatie (“welke aantoonbaar uit de beroepspraktijk afkomstige vraag wordt aangepakt?”) zouden verprutsen.

Maar snappen we wel goed wat dat is, die ‘praktijk’? En hoe ongelooflijk ingewikkeld praktijken eigenlijk zijn?

Als we ‘praktijkgericht’ aan onze spreekwoordelijke grootouders moeten uitleggen houden we het erop dat wij van het hoger beroepsonderwijs ons bekommeren om échte vraagstukken van échte mensen. ‘Praktijkgericht’ is het Rotterdam van de academische wereld: mouwen, poetsen, daden.

Maar die arbeideristische opvatting van praktijk volstaat natuurlijk niet. Voor een goed begrip van de praktijk moeten we ons wenden tot de theorie. Bijvoorbeeld die van Robert van Putten. Deze filosoof en bestuurskundige promoveerde afgelopen jaar op een prachtige studie rond de vraag hoe we kunnen ontsnappen aan het maakbaarheidsdenken zonder de hoop op te geven dat we iets zouden kunnen maken, bijvoorbeeld “beleid maken”.

Waar het maakbaarheidsdenken in De ban van beheersing wordt gepersonifieerd door de social engineer die met zijn uitdijende toolkit de werkelijkheid naar zijn hand probeert te zetten, maken we in het deel twee van het proefschrift kennis met de ambachtsman. In tegenstelling tot de social engineer ziet de ambachtsman de wereld niet als een op te lossen probleem. De ambachtsman weet zich te gast in praktijken en heeft zich daartoe op gepaste wijze te verhouden.

Dat is nog niet zo eenvoudig. Zoals je van een goed theoretisch proefschrift mag verwachten betoogt Van Putten dat praktijken zich maar moeizaam laten definiëren. Een goede praktijkbenadering weerstaat “de dingmatige en statische kijk op de werkelijkheid” die de machinematige zienswijze van de social engineer kenmerkt. Praktijken moeten we juist verstaan in termen van processen, van flux, van doen, van komen en gaan. Ongrijpbaarheid is wat praktijken ten diepste definieert. Komt bij, zegt Van Putten, dat praktijken open grenzen hebben. Praktijken zijn principieel onaf, onvolmaakt en lopen voortdurend in elkaar over. Dit alles maakt dat we praktijken met grote bescheidenheid tegemoet zouden moeten treden: beeld je niet in dat je praktijken ondubbelzinnig zou kunnen snappen, maak je niet te veel illusies over hun kneedbaarheid.

Het gemak en de stelligheid waarmee we nog wel eens spreken over praktijken (‘de vraag van de praktijk’, ‘de impact op depraktijk’) doet geen recht aan de taak waar we als hbo voor staan. Van Putten: “Praktijkenbenaderingen accentueren precies datgene wat het machinemodel wil negeren: de onvoorspelbaarheid, complexiteit, inherente openheid en steeds optredende onbedoelde gevolgen – belangrijke praktische problemen bij het machinemodel – worden juist als uitgangspunt genomen in praktijkenbenaderingen.” Ga er maar aan staan. Goed praktijkgericht onderzoek zou wel eens veel ingewikkelder kunnen zijn dan zogenaamd fundamenteel onderzoek.

Tijd voor meer theoretische diepgang in het hoger beroepsonderwijs?

(ook verschenen als column in tijdschrift Hoger Onderwijs Management)

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s

%d bloggers liken dit: