‘De staart beweegt de hond’, heb ik een Vlaamse hoogleraar (wiens naam mij helaas ontschoten is) ooit eens op een toetscongres horen zeggen. Hij wilde met die uitspraak illustreren dat het gedrag van studenten de inhoud en opzet van elke onderwijsactiviteit weerspiegelt. Reageren studenten lauw, ongeinteresseerd en ongemotiveerd dan is de kans groot dat die reactie wordt opgeroepen door de manier waarop het onderwijs is vormgeven. Nog sterker geldt dit wellicht voor toetsen. Toetsen zijn zo belangrijk geworden dat studenten alleen geinteresseerd lijken te zijn in dat wat hen helpt om de toets te halen. De rest is bijzaak. Docenten reageren daar dan weer op door het onderwijs zo in te richten dat het tegemoet komt aan de verwachtingen van de studenten. Zo dreigt onderwijs soms te ontaarden in een vorm van ‘teaching-to-the-test’, waarbij lessen en colleges niet meer dan een middelen zijn om bepaalde concrete, meetbare en vooraf bepaalde leerdoelen te behalen.
In een artikel in HO-Management, vakblad voor management en bestuur van hbo- en wo-instellingen, beschrijf ik aan de hand van mijn ervaringen met het gebruik van theater en toneel hoe onderwijs ook een vorm van praxis kan zijn. Onderwijs heeft zijn eigen intrinsieke waarde waarin de aandacht niet in de eerste plaats ligt op wat het oplevert, maar op wat er tijdens lessen en colleges gebeurt, wat het met studenten doet, hoe het hen bij de inhoud betrekt en op welke manier het hen de mogelijkheid geeft zelf vorm te geven aan hun eigen ontwikkeling.