In gesprekken die ik voer met betrekking tot onderzoek, valt mij de laatste tijd iets op. Het gaat vaak over geld. Hoe je het krijgt, hoeveel je krijgt, en hoe lang je het denkt te blijven mogen ontvangen. Dat geldt zowel voor jonge collega-geesteswetenschappers, als onderzoekers in andere vakgebieden. Het verband tussen geld en de wetenschap is een ingewikkelde, vol met duistere parabelen. Zo is er bijvoorbeeld het verhaal dat gigant Elsevier wetenschappelijke vakliteratuur heeft gepubliceerd die heftig gesponsord werd door de farmaceutische industrie. Maar wat betekent dit eigenlijk, en waarom is dat eigenlijk erg?
First things first: geld is belangrijk voor het doen van onderzoek. Het koopt je, letterlijk, tijd, en die tijd is nodig om na te kunnen denken, te lezen, te schrijven en andere onderzoeksactiviteiten uit te kunnen voeren. We lijken soms weleens te vergeten dat wetenschappers ook mensen zijn met huur of een hypotheek die betaald moet worden. Daar stuiten we al meteen op het eerste probleem. We investeren geld in allerlei activiteiten, maar wat leveren ze op? De productie van kennis lijkt immers al lang niet meer het exclusieve of unieke domein van de wetenschap. Termen als ‘kenniswerker’ en ‘kenniseconomie’ tonen alweer de eerste sporen van slijtage, en de kans is aanzienlijk dat als je hoger onderwijs hebt genoten, je vaak meer lijkt te doen met die kennis dan met je handen.
In een dergelijke realiteit is het niet gek opkijken wanneer men vraagt in welke mate de wetenschap zich dan nog onderscheidt van die andere plekken in de maatschappij waar ook kennis wordt geproduceerd. Daarbij ontstaat volgens mij wel een volgordelijk probleem. De bovenstaande volgorde stelt namelijk de vraag “wat doen jullie nou eigenlijk wat ‘wij’ niet doen?” vóór de vraag “waarom produceren we kennis?” Die volgordelijkheid is van belang omdat in de bovenstaande volgorde de waarde van kennis gereduceerd wordt tot haar nuttigheid, en laat dat nu precies zijn waar wetenschappelijke kennisproductie zich onderscheidt (of kan onderscheiden).
Wetenschap houdt zich bezig met menselijke kennisverwerving van de realiteit. Dat betekent de facto ook kennis waarvan het nut niet meteen duidelijk voor ons is. Waarom is dat nou zo belangrijk? Wetenschap is meer dan een instrument; het vormt ook de wijze waarop we die realiteit ervaren (lees dat nog eens). Dat is een uiterst ambitieus project, maar door juist de breedte van kennis te omarmen (je kunt bijvoorbeeld ook van kennis genieten, of het kan je helpen genieten), onderscheidt het zich van het schrijven van beleidsstukken, aktes, projectplannen.
Dan nu de titel van dit stuk. Doordat we die volgordelijkheid hanteren drijven we de wetenschap in een continue positie van verantwoording: “Wat gaat dit onderzoek ons opleveren?” De consequentie hiervan is dat wetenschappers allerlei beurzen en fondsen moeten aanspreken om een paar dagen onderzoek bij elkaar te sprokkelen. Nu vind ik niets mis met het principe dat je moet werken voor je geld, maar in deze constructie schuilt wel het gevaar dat wetenschappelijk onderzoek in zekere mate een ‘klus’ wordt, waarin de onderzoeker haar voorstel zo schrijft (het liefst in ‘Jip en Janneke taal’) dat de (maatschappelijke) relevantie en/of het belang voor de financierende instelling ervan afdruipt. Tsja.
Een beleving van de wetenschap die ik voorsta is een waarin we de binaire oppositie tussen niet of wel nuttig achter ons laten, en we de nieuwsgierigheid aanwakkeren naar wat die nieuwe kennis betekent en wat haar potentie is. Wetenschappelijk kennis kan verouderen, en soms nooit ‘toegepast’ worden. Dat betekent niet dat zij waardeloos is. Juíst in een wereld waar onlangs het concept van ‘alternatieve feiten’ is in geslingerd, en kennis ontnomen wordt, moet het onze prioriteit zijn wetenschappelijke nieuwsgierigheid en beschouwing vrijheid en ruimte te geven.