(Dit is het 2e van een serie artikelen over mijn ervaringen met een theaterproject in juni 2025. Het project werd gefinancierd vanuit een NRO-subsidie en bestond uit drie theaterworkshops (dans-, improvisatie- en teksttheater) rond het thema diversiteit en inclusie voor 1e-jaarsstudenten van de opleiding HRM van de Haagse Hogeschool).
Hoeveel ongemak kunnen studenten aan? Dat is toch steeds weer de vraag als je ‘nieuwe dingen’ probeert in het onderwijs. Want nieuw is anders en anders is soms, nou ja, gewoon ongemakkelijk. Studenten, zeker in deze leeftijdsfase, voelen zich vaak kwetsbaar en onzeker. Hun pantser van nukkige weerstand lijkt vaak niet meer dan het onvermogen om met die kwetsbaarheid om te gaan of toe te laten. En dan wordt je ook nog eens bewust uitgenodigd om tijdens een workshop ‘improvisatie’ of ‘dans’ ten overstaan van je leeftijdgenoten (die je ook nog niet eens zo goed kent) dat pantser even te laten zakken. Awkward!!
Maar ongemak zit hem niet alleen in de blootstelling aan de ogen van anderen. Ongemak ontstaat ook door het ‘onzegbare’ expliciet te maken. Kan je van studenten vragen scenes te spelen die pijnlijk zijn? Scenes waarin dingen worden gezegd die ‘over de grens’ gaan?
Deze vraag werd actueel toen studenten weigerden tijdens een improvisatie-oefening kwetsende en racistische uitspraken te doen. Uitspraken die ze zelf hadden ‘verzameld’ op grond van eigen ervaringen of uit hun omgeving. En die uitspraken logen er vaak niet om.
Toen de workshop-docent hen vroeg die uitspraken te verwerken in een geïmproviseerde scene gingen de hakken in het zand. “Ik ga zoiets echt niet tegen haar zeggen, hoor. Dat is toch gemeen? Zoiets zeg je toch niet?” De tegenwerping van de docent dat het hier om spel ging, dat het fictie is en dat iedereen toch wel zal begrijpen dat het hier om een rol gaat, dat het niet echt is, mocht niet baten. “Het mag dan spel zijn, het komt wel uit mijn mond. Bovendien zit ik nog jaren met haar in de klas”.
De theaterdocente was even uit het veld geslagen. Waarschijnlijk was ze gewend om te werken met cursisten die wel goed begrepen dat er een fundamenteel verschil is tussen ‘echt’ en ‘niet-echt’.
Dichters liegen de waarheid, schreef de letterkundig Bertus Aafjes ooit en dat geldt ook voor theater. Ook daar wordt de waarheid gelogen. De toeschouwer weet dat. Die weet dat waar hij/zij naar kijkt een verbeelding of interpretatievan de werkelijkheid is. Een gelogen waarheid. Dat maakt waarschijnlijk dat je aan de werkelijkheid ontleende narigheid kan aanschouwen ‘omdat het toch maar spel is’. Hoe overtuigender het gespeeld wordt hoe lastiger om het onderscheid te maken, maar het blijft spel. Fictie.
Het theater is de vrijplaats waar alles gezegd mag worden. Net als de literatuur, de film, de muziek wellicht. Er staat, en dat is essentieel, geen ‘=’-teken tussen de uitspraak en degene die de uitspraak in een scene doet. (Ik moest al snel denken aan mijn vader die, jaren geleden, in een toneelstuk de slechterik speelde. Dagen daarna werd hij daar op straat op aangesproken. Kennelijk speelde hij zijn rol heel overtuigend…).
Ik heb begrepen dat veel professionele acteurs het meest genieten van rollen waarin ze de slechterik spelen. Eén van de theorieën is dat de aantrekkingskracht zit in de vrijheid te spelen met maatschappelijke normen en waarden. Door in het spel te breken met de normen en waarden worden die onderzocht en ter discussie gesteld. De zekerheid die normen geven worden even tegen het licht gehouden en verliezen tijdelijk hun gezag om daarna óf verworpen, geherformuleerd of herbevestigd te worden. Maar dat veronderstelt wel dat je weet het ‘maar’ theater is. Dat er een scherp onderscheid bestaat tussen de echte wereld en de wereld van de verbeelding.
En ja, dat is ongemakkelijk. Maar het uitspreken van ‘foute’ opmerkingen in een situatie waarin de waarheid (want die uitspraken zijn gedaan) wordt gelogen onderstreept ook nog eens extra welke pijn ze veroorzaken. Misschien speelde hier ook angst een rol. Angst voor de waarheid en het echte leven waarin dit soort uitspraken dagelijkse praktijk zijn. Want het gaat natuurlijk allang niet meer alleen over dit soort uitspraken. Veel studenten ervaren stress en onrust vanwege de talrijke conflicten en problemen om hen heen en in de wereld. Het is dan ook niet vreemd dat ze de neiging hebben zich daar van af te keren en de confrontatie te vermijden.
Maar volgens de Griekse filosoof Aristoteles zit hier de geneeskrachtige functie van theater. Het is, zoals je het vandaag de dag zou noemen, een ‘safe space’ (of misschien beter; een ‘brave-space’) waar die pijn en die waarheid bewust worden opgezocht om er mee te kunnen omgaan. Vuur bestrijdt je met vuur. Door te spelen (zoals kinderen goed kunnen) geef je de wereld om je heen betekenis en leer je grip te krijgen op die wereld. Theater, of het nu speelt of aanschouwt, kan op die manier bevrijdend en louterend werken.
We kregen de studenten uiteindelijk niet zo ver om die pijnlijke scenes alsnog te spelen; het doel was door de discussie achterhaald geraakt. Maar het toonde wel aan dat ongemak kan helpen een onderwerp ‘open te breken’.