Als je de twee termen uit de titel van dit stukje zo naast elkaar ziet staan, lijken die op het eerste gezicht elkaar uit te sluiten. Want bij het maken van theater kan je eigenlijk geen democratie gebruiken, toch? Iemand moet de baas zijn, doorgaans de regisseur, want die is eindverantwoordelijk en wordt afgerekend op het resultaat. Wanneer acteurs, technici e.a. ook een stem te hebben is dat misschien wel heel democratisch, maar dan wordt het proces wellicht stroperig en zit het uiteindelijk vol met compromissen. En bij elke voorstelling moet het best mogelijke resultaat worden bereikt en daar horen geen compromissen bij.
Voor de Zwitserse theatermaker Milo Rau is democratie bij het maken van voorstellingen echter essentieel. Zijn activistisch-politieke voorstellingen over actuele maatschappelijke vraagstukken worden gemaakt in nauwe samenwerking met zoveel mogelijk vertegenwoordigers van groepen die bij dat vraagstuk betrokken zijn. Zo werkte hij in zijn voorstelling Antigone in de Amazone samen met een organisatie van landloze boeren, activisten en de inheemse bevolking om de verwoesting van het Amazonegebied aan de kaak te stellen. Het democratische uitgangspunt dat Rau bij dergelijke producties hanteert is terug te vinden in een Manifest dat hij bij zijn aantreden als artistiek leider van NTGent in 2018 publiceerde. Het 3e punt van dat Manifest luidt: “Het auteurschap [van een voorstelling] ligt geheel en al bij wie bij de repetities en de voorstelling betrokken is, wat ook hun functie mag wezen – en bij niemand anders”. De acteurs, vaak ook amateurs die geworven worden uit de betrokken groepen zelf, technici en anderen zijn ‘eigenaar’ van de voorstelling. Het is hún voorstelling omdat hij door hen is gemaakt op grond van hun ervaringen en perspectieven. Bovendien ziet Rau elke voorstelling niet als een product, maar als een proces waarbij “onderzoek, castings, repetities en de debatten die daarmee gepaard gaan voor het publiek toegankelijk moeten zijn”. Repetities én voorstelling vormen één geheel en bij elke stap, elk besluit hebben alle betrokkenen een gelijkwaardige stem.
In zijn boek Theater is democratie in het klein beschrijft Rau hoe lastig het soms is volgens deze principes te werken. Verschillende perspectieven en meningen over een vraagstuk zijn niet altijd eenvoudig met elkaar te verenigen. Bovendien heeft hij, omdat hij overal over de wereld voorstellingen maakt, te maken met allerlei culturele verschillen en inzichten rond de vraag hoe theater gemaakt moet worden. Door vast te houden aan zijn democratische principe moet Rau ook steeds zijn eigen positie als (westerse) regisseur overdenken en bijstellen. Hij is eindverantwoordelijk, maar ook overgeleverd aan een proces dat hij maar deels kan (en wil) beheersen. Het is vaak uitputtend, confronterend en frustrerend. Maar volgens Rau is dit de enige manier om theater relevant te laten zijn. Theater moet volgens hem namelijk niet alleen een vraagstuk in beeld brengen, maar moet door de manier waarop hij tot stand komt de eerste stap naar verandering zijn. Een verandering die, net als de voorstelling, moet worden gedragen en voortkomen uit de betrokken groepen. Theater is geen vrijblijvende, van de realiteit losstaande, gebeurtenis. Of, zoals Rau dat verwoordt in zijn Manifest: “Het gaat er niet alleen meer om de wereld voor te stellen, het gaat erom die wereld te veranderen. Doel is niet om de realiteit voor te stellen, maar om de voorstelling zelf reëel te maken”.
Tijdens het lezen van het boek van Rau moest ik denken aan de manier waarop ik de laatste jaren met studenten theatervoorstellingen heb gemaakt. Zonder mij bewust te zijn van het Manifest van Rau en zonder het expliciete doel sociale veranderingen in gang te zetten, hanteerde ik ook een democratisch principe door studenten uitdrukkelijk het auteurschap te geven. Elke voorstelling was gebaseerd op hun ervaringen en perspectieven. De studenten bepaalden, gezamenlijk, het thema en leverden de inhoud voor de scenes aan. Onze taak als docenten/regisseurs was die thema’s en inhoud uit de studenten te krijgen en vorm te geven door lang en veel te praten en te oefenen. Heel veel te oefenen. Op die manier werd elke voorstelling, zoals Rau ook stelt, geen product, maar een proces. Een proces, een ‘verbeeldingsonderzoek’, naar de essentie van het verhaal of de verhalen die gehoord en verteld moeten worden.
De manier waarop Rau werkt is niet onomstreden. In de eerste plaats omdat hij, net als veel andere activistische kunstenaars, voor de voeten geworpen krijgt dat kunst weliswaar mag wijzen op bepaalde maatschappelijke misstanden en tot denken moet aanzetten, maar daarbij wel zijn autonomie moet behouden. Kunst mag vragen stellen en stelling nemen, maar niet doorslaan in dogmatische propaganda en zich voor het karretje van politici of andere machthebbers laten spannen. Daarnaast krijgt Rau soms het verwijt aan ‘white saviourism’ te doen wanneer hij uitgebuite immigranten, de inheemse bevolking van Brazilië of andere slachtoffers van het kapitalistische westen aanspoort in actie te komen. Ook zou er in de praktijk ook weinig van zijn democratische principes overeind blijven en Rau zich in veel gevallen veel autoritairder opstellen dan hij propageert.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik zelf ook wel eens over mijn eigen democratische motieven getwijfeld heb. Want weliswaar bepaalde de studenten het thema en de inhoud van de voorstellingen, in de manier waarop de scenes uiteindelijk hun vorm kregen was onze sturende hand toch wel duidelijk terug te vinden. En ik kon wel zeggen dat het ‘hun’ voorstelling was, uiteindelijk voelde het toch wel vaak als een project waarvoor ik eindverantwoordelijk was. Het was soms een voortdurende worsteling met de afstand die ik tot het proces moest nemen. Zit ik er te dicht op, ben ik te bepalend. Laat ik teveel ruimte, dan zou het geheel wel eens kunnen mislukken. Bovendien, wat was ik eigenlijk aan het doen? In hoeverre ‘gebruikte’ ik de studenten ook niet voor mijn eigen ambities en geldingsdrang? Zaten ze hier eigenlijk wel op te wachten?
Volgens mijn vrouw moet ik niet zo zeuren, dient dit soort navelstaren geen enkele doel en hengel ik naar (haar) aandacht, een aai over mijn bol en bevestiging van mijn goede intenties. En er is er ook geen reden toe. Tot nu toe waren de reacties op onze voorstellingen, zowel van de student/acteurs, medestudenten en collega’s eigenlijk alleen maar positief. De meeste studenten vonden de werkwijze, waar ze aan moesten wennen, uiteindelijk bevrijdend omdat ze nu eens zelf de inhoud van een onderwijsproject konden bepalen. In de meeste gevallen is het onderwijs immers een systeem waaraan je als student onderworpen bent. Dit was anders. Dit was van hen, door hen, en voor hen.
Wat Rau doet (en ik in alle bescheidenheid ook probeer), is, met alle kritiek die je er op kunt hebben, tot op zekere hoogte de uitdrukking van het kantiaanse principe dat studenten/acteurs geen middelen tot een doel, maar het doel zelf zijn. Dat principe zit ingebakken in elke vorm van democratische besluitvorming (of zou dat moeten zijn) en dat alleen al maakt de voorstellingen van Rau bijzonder en het overdenken waard. Ook voor het onderwijs in het algemeen.